Opleiding lichaamsgerichte hechtingstherapeut
Marjolein van Belle
Opleiding lichaamsgerichte hechtingstherapeut
08/17/2025
6 min

De stille wond van verwaarlozing

08/17/2025
6 min

C-PTSD en de stille wond van verwaarlozing

 Wanneer we het over trauma hebben, denken veel mensen aan grote, duidelijke gebeurtenissen: fysiek geweld, seksueel misbruik, een eenmalige shockervaring. Maar een groot deel van het trauma dat wij in ons lichaam meedragen, ontstaat juist in de stilte. In dat wat er níet was.

 C-PTSD – complex posttraumatisch stress syndroom – ontstaat vaak niet door één enkel incident, maar door jarenlange herhaling van onveiligheid. Het gaat niet alleen om fysieke mishandeling, maar ook om consistent emotioneel tekort.
    •    Wanneer een ouder emotioneel afwezig is, zelfs al is hij of zij fysiek aanwezig.
    •    Wanneer je steeds leert dat je gevoelens “te veel” zijn.
    •    Wanneer er nooit echt op je signalen gereageerd wordt, of je keer op keer leert dat je het zelf maar moet uitzoeken.

 Het kind leert: ik mag er niet volledig zijn. Het zenuwstelsel past zich aan om te overleven.

Hoe C-PTSD zich in het zenuwstelsel nestelt

 Het zenuwstelsel van een kind is volledig afhankelijk van afstemming met de ouder. Een baby kan zichzelf nog niet reguleren; daarvoor heeft het de co-regulatie van een veilige volwassene nodig. Als die ontbreekt, ontstaat er een chronische staat van stress.

De stresscyclus die nooit wordt afgerond

 Normaal gesproken verloopt een stressreactie in drie fasen:
    1.    Activering – het zenuwstelsel merkt gevaar en gaat in de vecht/vlucht-stand.
    2.    Ontlading – via huilen, trillen, bewegen of steun zoeken wordt de spanning losgelaten.
    3.    Herstel – het lichaam keert terug naar rust (ventraal vagale staat).

 Bij emotionele verwaarlozing ontbreekt vooral die tweede fase. Het kind huilt of zoekt contact, maar er komt geen respons. De spanning blijft opgesloten in het lichaam. Zo wordt de stresscyclus keer op keer niet afgerond, en leert het zenuwstelsel dat het niet kan rekenen op regulatie van buitenaf.

Hypervigilantie en dissociatie

 Om te overleven ontwikkelt het lichaam twee hoofdstrategieën:
    •    Hypervigilantie (sympathische overdrive): altijd alert, altijd bezig om signalen van gevaar te lezen. Deze kinderen worden “voorbeeldige leerlingen,” “presteerders,” of “de helper” in het gezin. Het systeem staat constant aan.
    •    Dissociatie (dorsale shut-down): afsluiten, verstillen, emoties wegdrukken, uit het lichaam verdwijnen. Het systeem kiest hier voor uit.

Veel kinderen met C-PTSD wisselen tussen deze twee uitersten. Dat verklaart ook waarom volwassenen vaak schommelen tussen over-functioneren (controle, perfectionisme) en instorten (uitputting, depressie, dissociatie).

Hoe het jonge brein zich vormt onder stress

 De eerste levensjaren zijn cruciaal: hersenstructuren zoals de amygdala (dreigingsdetectie), hippocampus (geheugen) en prefrontale cortex (zelfregulatie) ontwikkelen zich juist in interactie met veilige anderen.
    •    Bij herhaalde afwijzing of emotionele afwezigheid groeit de amygdala vaak hypergevoelig: het kind scant voortdurend op gevaar.
    •    De hippocampus, die ervaringen in tijd en context plaatst, wordt zwakker geïntegreerd. Daarom voelen latere triggers vaak tijdloos: het lijkt alsof het nu gebeurt.
    •    De prefrontale cortex, die emoties helpt reguleren, kan zich minder krachtig ontwikkelen door het gebrek aan co-regulatie.

Het resultaat: een zenuwstelsel dat in de basis is ingericht op overleven, niet op vertrouwen en ontspanning.

Waarom C-PTSD anders is dan PTSD

 Bij PTSD gaat het vaak om een eenmalige gebeurtenis (een ongeluk, een oorlogservaring). Het zenuwstelsel raakt vast in de herbeleving van die specifieke gebeurtenis.

 Bij C-PTSD gaat het om chronische patronen van onveiligheid. Er is niet één herinnering, maar een hele bedding van ontregeling. Daardoor uit C-PTSD zich vaak in:
    •    een diep gevoel van schaamte of minderwaardigheid,
    •    moeite met identiteit en zelfbeeld,
    •    herhalende relatiepatronen die pijnlijk en verwarrend zijn.

 Het zenuwstelsel kent simpelweg geen staat van “veilig in verbinding,” omdat dat nooit genoeg geoefend is in de kindertijd.


Het lichaam als archief van het gemis

 Traumatische ervaringen worden niet opgeslagen als een lineair verhaal, maar als fragmenten in het lichaam: spanning in de spieren, versnelde ademhaling, een beklemming op de borst. Omdat er geen veilige ander was om de ervaring te verwoorden en te integreren, blijven deze fragmenten los en onverteerd.

Daarom kan een simpele blik, een stilte, of een niet-verstuurd bericht een golf van paniek oproepen: het is niet de huidige situatie die gevaarlijk is, maar het zenuwstelsel dat een oude kaart opnieuw activeert.

Het ‘zelfstandige’ kind

 Een van de grootste misverstanden is dat kinderen die zich zelfstandig gedragen, “sterk” zijn. Dat ze geen hulp nodig hebben, dat ze “makkelijk” zijn. In werkelijkheid schuilt er vaak een pijnlijke waarheid achter.

 Veel zogenaamd zelfstandige kinderen hebben geleerd dat er niemand is om hen te dragen. Ze worden geprezen om hun zelfstandigheid, terwijl dit in feite een beschermingsmechanisme is: een manier om niet teleurgesteld te raken door telkens weer steun te vragen die niet komt.

 Soms nemen deze kinderen zelfs vroeg de rol van verzorger op zich. Voor hun moeder die overspoeld wordt door eigen pijn, voor hun vader die emotioneel niet beschikbaar is, of voor een jonger broertje of zusje dat aandacht nodig heeft. Het kind leert dat er geen ruimte is om kind te zijn — en ontwikkelt een identiteit als kleine volwassene.

Een voorbeeld

Neem het verhaal van een jongen die als baby vaak urenlang alleen in zijn kamer huilde. Zijn moeder, zelf beladen met onverwerkt trauma, kon zijn emoties niet verdragen en noemde ze “aandachttrekkerij” of “egoïsme.” Zijn vader was er alleen in de weekenden, en als de jongen pijn had, werd er gelachen of gezegd: “Stel je niet zo aan, zo erg is het niet.”

Van nature was hij een vrolijk, expressief kind. Maar rond zijn vijfde veranderde hij plotseling. Hij werd stil, volwassen, en trok zich steeds vaker terug — soms zelfs in de kast op zijn kamer, omdat dat de enige plek was waar hij zich veilig voelde. Vanaf dat moment leerde hij dat hij alleen gezien en gewaardeerd werd door altijd de beste te zijn: in sport, door lief te zijn voor iedereen, door behulpzaam te zijn, door altijd klaar te staan.

Van buitenaf leek hij een voorbeeldig, zelfstandig kind. Van binnen had hij echter al vroeg geleerd dat er geen ruimte was voor zijn eigen verdriet, boosheid of kwetsbaarheid.


Hoe deze patronen relaties beïnvloeden

Wat een kind leert om te overleven, neemt het mee de volwassenheid in. Het zenuwstelsel en de ziel herinneren zich de oude kaart: ik ben veilig als ik mezelf klein maak, als ik zorg, als ik de beste ben, als ik mezelf verberg.

In relaties kan dat zich vertalen in twee ogenschijnlijk tegengestelde patronen, die vaak in elkaar grijpen:

  1. Angst om verlaten te worden
    Omdat er in de vroege jaren geen stabiele aanwezigheid was, leeft er een voortdurende angst dat de ander ook zal verdwijnen. Elk signaal van afstand of terugtrekking wordt dan ervaren als een dreigend verlies. Het zenuwstelsel schiet in paniek: ik moet harder mijn best doen, ik moet de controle terugkrijgen, ik moet mijn emoties verbergen, anders word ik weer alleen gelaten.

  2. Moeite met volledig verbinden
    Tegelijkertijd is volledige overgave in een relatie beangstigend. Als je als kind hebt geleerd dat je emoties belachelijk werden gemaakt of dat je behoeften “te veel” zijn, dan voelt kwetsbaarheid levensgevaarlijk. Je verlangt naar nabijheid, maar zodra het te dichtbij komt, kan het te eng zijn en kan het zijn dat je de situatie ontloopt of dat je zelfs volledig uit de relatie stapt.

De jongen uit het voorbeeld groeit zo op tot een man die in relaties voortdurend heen en weer geslingerd wordt. Hij verlangt intens naar liefde, maar voelt diep vanbinnen dat die liefde elk moment kan verdwijnen. Wanneer zijn partner een dag niet reageert of iets afstandelijks zegt, gaat zijn systeem in overdrive: ze gaat me verlaten. Hij checkt berichtjes, zoekt bevestiging, wordt jaloers of controlerend. Tegelijk durft hij zijn kwetsbaarheid niet te tonen, want ergens leeft nog steeds de stem van zijn ouders: stel je niet aan, je bent egoïstisch.

Van buiten lijkt dit misschien tegenstrijdig: intens verlangen naar verbinding, maar moeite om die verbinding echt toe te laten. Van binnen is het dezelfde wond die spreekt. Het kind dat ooit niet mocht huilen of voelen, zoekt als volwassene een veilige haven, maar schrikt zodra de deur van intimiteit opengaat.

Het zielsperspectief

Vanuit een jungiaans perspectief is trauma niet alleen een psychologisch of neurologisch probleem, maar ook een zielswond. Het kind dat zich terugtrekt in stilte, in de kast, in de vergetelheid, laat niet alleen gedrag achter — maar ook een deel van zijn ziel. In Jung’s woorden: het “zielsdeel” dat zich afscheidt, omdat er in de buitenwereld geen plaats voor is.

Toch gaat dit deel niet verloren. Het blijft in de diepte wachten. In dromen, in lichamelijke symptomen, in de subtiele signalen van ons innerlijk leven, klopt het opnieuw aan. Het fluistert: Ik wil terug. Ik wil erkend worden. Ik wil eindelijk mijn plaats innemen.

Daarin ligt ook de spirituele dimensie van heling: niet alleen de zenuwbanen herbedraden, maar ook de ziel terugroepen. Het lichaam wordt zo niet enkel een plek van pijn, maar een tempel van herinnering en hernieuwde aanwezigheid.

De weg van heling

In lichaamsgericht werk gaan we terug naar die plek waar het gemis is opgeslagen. Niet om te analyseren, maar om het lichaam weer te laten voelen: “Je signalen doen ertoe. Je verdriet is welkom. Je mag er helemaal zijn.”

Heling ontstaat niet door te bewijzen dat er wél iets ergs gebeurd is, maar door de stille wond eindelijk te erkennen.

In dat erkennen komt de ziel weer mee naar voren. De stilte waarin we onszelf ooit kwijtraakten, kan langzaam veranderen in de stilte waarin we onszelf weer terugvinden.

Reacties
Categorieën